Leo Tolstoj (1828 – 1910) was een Russisch schrijver, filosoof en politiek denker die voornamelijk romans en korte verhalen schreef.
Hij is vooral bekend van zijn realistische romans Oorlog en vrede (1869) en Anna Karenina (1877), die worden beschouwd als twee van de beste boeken uit de wereldliteratuur. Tolstoj begon begin jaren 1850 korte verhalen te schrijven. Eerste succes had hij met zijn gedeeltelijk autobiografische trilogie Kindertijd (1852), Jeugdjaren (1854) en Jongelingschap (of Studentenjaren) (1857), waarmee hij aantoonde het artistiek meesterschap al van meet af aan onder de knie te hebben. Kenmerkend voor zijn schrijfstijl was van meet af aan een uitzonderlijke precisie en taalbeheersing.
Veel van Tolstojs romans en verhalen zijn relatief arm aan gebeurtenissen: de personages en niet hun daden staan in het middelpunt. Anders dan bijvoorbeeld Fjodor Dostojevski beeldt hij normale, gezonde evenwichtige mensen uit, met een glashelder innerlijk leven. Tolstojs realisme is echter ook ethisch: hij spreekt waardeoordelen uit. In de periode na 1880 schreef hij zelfs tendentieuze literatuur. Pas in zijn allerlaatste jaren keerde hij weer wat terug naar het zuiver artistieke.
De belangrijkste werken van Tolstoj gelden onverkort als monumenten in de wereldliteratuur. Zijn romans Oorlog en Vrede en Anna Karenina hebben nog nauwelijks aan kracht ingeboet en worden steeds weer door nieuwe generaties gelezen.
Oorlog en Vrede
In Oorlog en Vrede (1865-1869) ontwikkelt zich een lange reeks gevarieerde taferelen uit het leven van het Russische volk tussen 1805 en 1812, van de veldtochten bij Austerlitz tot de terugtocht van Napoleon na de brand van Moskou. Gedurende zeven jaar wordt het lot gevolgd van de familie Bolkonski en Rostov, en van de eenzame Pierre Bezoechov. Realistische beschrijvingen van veldslagen worden afgewisseld met uitvoerige beschrijvingen van het dagelijks leven van de adel. De handeling ontwikkelt zich op twee vlakken: het algemeen Russische en het individuele. Historische gebeurtenissen en individuele lotsbestemmingen zijn nauw met elkaar verbonden. De historische figuren Napoleon en Koetoezov dienen ter illustratie van Tolstojs visie dat grote mannen geen bepalende invloed hebben op de loop der geschiedenis. Het verloop wordt feitelijk bepaald door een groot aantal mensen wier handelingen elkaar doorkruisen en die onverwachte en onvoorziene situaties veroorzaken.
Tolstojs personages zijn nooit eenzijdig of statisch: ze groeien langzaam. Op zoek naar een zinvol leven ondervinden ze succes en mislukking, vreugde en verdriet, glorie en berouw. In de karaktertekening gebruikt Tolstoj vaak het procédé van antithese: Andrej en Pierre, Hélène en Natasja, enzovoort.
Anna Karenina
De antithese keert ook terug in de roman Anna Karenina (1877). Anna is gehuwd met de oudere hoge ambtenaar Karenin, maar wordt verliefd op de jonge graaf Vronski. Parallel aan de liefdesrelatie die zich ontwikkelt tussen Anna en Vronski beschrijft Tolstoj de contrasterende relatie van twee echtparen: Levin (die sterk doet denken aan Tolstoj zelf) en Kitty ondervinden veel problemen in de eerste periode van hun huwelijk, maar lijden geen schipbreuk dankzij het plichtsbesef van de man. Stefan Oblonski en Dolly zijn al jaren ongelukkig getrouwd, Stefan is lichtzinnig, maar zijn vrouw aanvaardt het omwille van de kinderen.
De roman vormt een evenwichtig en afgerond geheel. Anna Karenina begint met de aankomst van Anna op een perron in Sint-Petersburg waar ze getuige is van iemand die voor de trein springt en eindigt met haar zelfmoord, eveneens op de treinrails. Het gebruik van parallellisme en contrast, van symbolen en leidmotieven, wordt nergens onnatuurlijk of karikaturaal.
Overig werk
Naast Oorlog en vrede en Anna Karenina schreef Tolstoj met Opstanding (1899) nog een derde grote epische roman.
Opstanding heeft als thema de gevallen mens die zich toch moreel weer kan verheffen. Het werk heeft een sterk moralistische inslag en mede daardoor niet de grootsheid van zijn twee eerder genoemde romans.
Behalve zijn grote epische werken schreef Tolstoj ook veel novellen en verhalen, met als hoogtepunten: Luzern (1857, een kritiek op het “onmenselijke” westen), De Kozakken (1863, over de overbodige mens Olenin die een nieuw levensdoel vindt in de militaire acties in de Kaukasus), De dood van Ivan Iljitsj (1886, over de langzame dood van een ambtenaar die vol afschuw vervuld is omdat hij moet sterven), De Kreutzersonate (1889, over een ongelukkig huwelijk) en Hadji Murad (1904, over de wilde bergbewoners van de Kaukasus). Ook zijn kortere werk wordt in zijn soort algemeen beschouwd als van het allerhoogste literaire niveau.
Als iets minder geslaagd wordt doorgaans Tolstojs toneelwerk gezien, omdat het de prachtige beschrijvende passages en psychologische analyses uit zijn romans mist. Niettemin wordt zijn drama De macht der duisternis (1886) nog steeds met enige regelmaat gespeeld, in Rusland zowel als daarbuiten.