De verslaggever, columnist en auteur Jeroen Wielaert maakte een reis door Cuba. Van zijn gedachten en indrukken heeft hij ons deelgenoot gemaakt. Geniet van zijn unique verteltrant en schrijven .
Een sterke basisconstructie, langdurige verwaarlozing, gevolgd door summiere herstelwerkzaamheden: al vaker heb ik gezien hoe goed daardoor een oorspronkelijk, eeuwenoud stadsbeeld behouden blijft. Zo is het met Trinidad, aan de zuidelijke kust van midden-westelijk Cuba. Alles wat we er over gelezen hadden is waar: de keienstraten, de Plaza Mayor. Er stond alleen niet bij dat het stadje een toeristenkermis is geworden. My god, het is nog maar eind februari, als wij er komen. Wat moet het zijn in het hoogseizoen?
Na de plichtplegingen in de Casa aan de Colon valt ons op de wandeling direct de grote dichtheid aan stalletjes op, overal hetzelfde aanbod: varianten van oldtimers en oldtimers, borduurwerk en borduurwerk, Che-schilderijen en Che-schilderijen.
Niet alles is kapitalistisch Cubachachacha. Ook hier vinden we een galerie met het genre obstinate moderne kunst dat we al eerder zijn tegengekomen. Een heel geinige Fidel in 3D.
Heel leuk, dit Fidelisme, naast alles van het Chebisme dat welig wordt uitgestald – het bezige, satirisch toeristische ondernemen.
We lopen daar zo wat (het is grijs, struinerig weer) en komen in het spoor van een ouder Nederlands trio. Een man met twee vrouwen, rugzakken, sandalen. Zegt de ene mevrouw, bij wijze van observatie over de lokale bevolking: “Het lijkt wel alsof ze niks doen hier.”
“Kijk, daar zit iemand te eten,” zegt mevrouw twee, naar binnen glurend in een huis. “En ze leven op straat,” voegt meneer eraan toe.
Mevrouw een concludeert heel pienter: “Zo is het. Ze eten binnen, leven op straat en ze werken niet.”
Dit soort Cubabeelden komen dus ook in Nederland terug.
De strijd om de bevrijding van Cuba was aanvankelijk niet meer dan een stoutmoedige, klungelige en bloedige vorm van padvinderij. Ik maak dat op uit de mémoires van Che Guevara die ik gekocht heb in Cienfuegos en sindsdien verwoed aan het lezen ben, tussen zo wat aangename wandelingen door. Moeizaam gedoe is het geweest in de jungle van Sierra Maestra, het oosten van Cuba, voor de mannen die nog over waren na de landing van de Granma, 2 december 1956. Langzaam winnen ze daarna de steun van boeren, maar er komt ook veel verraad voor. Guevara spaart zichzelf niet in zijn beschrijvingen. Hij was gewoon niet zo’n goede schutter. Batista had een overmacht, maar die ging toch ten onder tegen de jungleguerrillueros en de algehele opstand die overal in Cuba plaats vond.
Het gebeurde ook in Sancti Spiritus, onze eerste stop in de nieuwe etappe. In de opmars van eind 1958 moeten er revolutionaire strijders over de bakstenen boogbrug zijn gelopen. Wij bewonderen er een opgeknapte binnenstad met de grandeur van een wandelgebied vol glimmende plavuizen, een koloniaal hotel en nog zowat fraais.
Santa Clara is niet bijzonder van stedelijk schoon. Het is wel de hoofdstad van Che. Hij voerde hier op 28 december 1958 de definitieve slag aan die leidde tot de vlucht van Batista, vier dagen later. Che was niet groot van gestalte. Ze hebben hem enorm gemaakt voor zijn monument, boven het mausoleum en museum. De inrichting is moderner dan in Havana, maar nog is het niet veel meer dan vitrines met wapens, oude drinkbussen en foto’s. Che, geschoren, met stropdas, voor diplomatieke ontmoetingen. Wat een man. Schoften, zijn moordenaars.
In dat slotgevecht om Santa Clara hebben ze een militaire trein laten ontsporen vol wapens en munitie. Ze hebben er een monument van gemaakt met wagons en al. Goed gedaan, toen en later. Het was het goede van de Revolución.
Remedios staat als plaatsnaam niet op de landkaart met de gele achtergrond voor een interessante stad. Het binnenrijden stemt ook niet direct opgewekt: grauwe, stoffige straten. Het eerste mooie pand dat we aandoen is onze Casa. Het staat model voor zoveel huizen op de Cuba: de eigenaren maken er van binnen iets moois van, met glanzende meubels en dagelijks geboende vloeren, terwijl ze de povere straat laten voor wat hij is: niet van hen. In dit geval blijken we ook nog eens een van de leukste Casa’s van heel de reis te hebben geboekt.
Frank is als voormalig sportinstructeur een gewiekste Casa-ondernemer geworden. Hij heeft het oude, vervallen hoekpand eigenhandig in koloniale sfeer gebracht en is bezig met een dergelijk project in een naburig huis. Veel beter, dan werken voor 500 schamele pesos* in de maand. Deze jongen heeft al een voorschot genomen op de nieuwe toekomst. In stijl, met honkbalpet.
Remedios heeft een verrassend, ruim plein met een mooi onderhouden kerk, een Marti-plantsoen vol palmen en de pastelgevels en galerijen van de oude hotels waar de Chinese bussen alweer geparkeerd staan na het uitladen van hun lading vermogende ouderen – Fransen, in dit geval. Althans, dat maak ik op bij het sippen aan mijn Mujito.
Remedios beleeft zijn Semana Culturala. Daar hoort de volgende morgen een fleurige samenkomst bij van schoolorkesten. Pakjes, snoetjes, grote trom-stoerheid. Genieten.
Heb inmiddels nog een hoofddeksel erbij, passend bij de Che-mémoires waar ik in bezig ben. Het verhaal gaat nog moeizaam, met half geslaagde, amateuristische aanvallen op legerposten aan de rand van de jungle. Maar Batista zál buigen! Mooi dat ze later Remedios veroverd hebben, met de belangrijke naburige havenstad Caibarién.
*1 EURO = 29.40 CUP.
Een dagje naar het strand, op de uiterste punt van de landtong naar Cayo Santa María. In de schaduw van de strohut ga ik verder in Che’s herinneringen aan de strijd om Cuba.
Ik lees: ‘De revolutie is gebouwd op de eerlijke inspanningen van veel gewone mensen. Onze missie is om te ontwikkelen wat goed en nobel is in elk individu…’
Daarna geeft hij een idee van Fidel Castro’s beginselprogramma uit 1957 dat als basis moest dienen voor een voorlopige regering: ‘Vrijheid voor alle politieke gevangen, zowel burger als militair; absolute garantie voor vrije pers, met alle individuele en politieke rechten, gegarandeerd door de grondwet (-), terugdringing van regeringscorruptie (-), onmiddelijke terugdringing van analfabetisme (-) herverdeling van het boeren land etc.etc.’
Het was beslist heel idealistisch, met dank aan Marx c.s. Meer dan een halve eeuw na de revolutie hebben we met eigen ogen kunnen aanschouwen wat ervan terecht is gekomen: bedroevend weinig. Op de weg terug naar de Casa zien we een door een paard getrokken wagen rijden met een intact linker wiel en een ijzeren rechter velg, zonder band.
Dat kan natuurlijk niet, maar we hebben inmiddels door dat dit de manier is waarop de mensen zich redden. Arm, maar gelukkig. En als ze Che gelezen hebben, zijn ze zijn boodschap vergeten. Dat terugkerende beeld van ook van hem, ook in de stalletjes – Chezus, gebaseerd op die legendarische Korda-foto – toppunt van misleiding.
Het is het droombeeld van een vlekkeloze opstandeling, maar zo heilig was hij niet. De geliefde revolutionair was zelf bij de aanleg van het mensenrechtenmoeras Cuba, als brute onderdrukker. We eten redelijk lekker in een niet-Staat-restaurant achter het plein.
Daar gaat later op de avond Cultura Remediana verder met gave, acrobatische dans. Dat is het goede van het zich vernieuwende Cuba, al is het soms op krukken.
De laatste halte is Varadero, een Florida-achtige landtong. Ik las dat daar veel Amerikaanse toeristen naartoe worden gestuurd als Obama naar Havana komt, en de stad wordt gezuiverd van andere gasten uit de States.
Het barst er van de bars, Casa’s, restaurants, hotels, de oceaan is dichtbij. En er is geen moer aan. Het is Cuba niet, maar toch ook wel. Deze strip was in de negentiende eeuw het exclusieve terrein van steenrijke landeigenaren en werd in de twintigste een westers lustoord. Castro gaf het aan iedereen – wat dat ook mag betekenen.
We hebben in twee weken tijd goed gezien wat van iedereen is op Cuba: overvloedig collectief gebrek. Zoals in Cádenas, grote, vervallen stad voor het lustoord. Werkelijk: de Revolución is geen welvaartswonder. Nóg moet je de situatie niet bekijken met verwende westerse ogen. We hebben bewondering gekregen voor al die Cubanen die hebben leren leven met weinig, het redderen met elkaar in een geweldige sjoemelmaatschappij. Wel, noem dát dan maar het mirakel.
Ik snap heel goed dat prominente Europeanen als Sartre en Mulisch in de sixties nog bevlogen raakten door Fidel en Che. De revolte was vers, raakte aan alles wat opstandig was in Europa. Een halve eeuw later hebben we de barre realiteit gezien op een zonnig eiland vol natuurschoon en redelijk goed behouden koloniale cultuur.
Ga er nu heen, om nog iets van het oude Cuba te zien, was het idee. Obama komt maar drie daagjes. Hij zal er niet voor kunnen zorgen dat het land er binnen tien jaar volledig anders komt te zien.
Een hele goede projectontwikkelaar bouwt nieuwe hotels en zorgt ervoor dat het oude van Cuba mooi behouden blijft. Een echte revolutie zou het zijn om de boeren nieuwe tractoren en andere werktuigen te bezorgen. Dan wordt het een Patria zoals de oude José Marti zou hebben gewild. Vrij, welvarend.
Tekst en foto’s: Jeroen Wielaert.